Kies je taal:

Rijmsnoer om en om het jaar
Guido Gezelle


1897, poëzie
Gezelle Rijmsnoer

Rijmsnoer (1897) is de laatste bundel die Gezelle (1830-1899) zelf samenstelde en waarmee hij, twee jaar voor zijn overlijden, een soort dichterlijk testament afleverde. Al bevat hij geen klassiek geworden gedichten als ‘Dien avond en die rooze’, ‘o Wilde en onvervalschte pracht’, ‘Mijn hert is als een blomgewas’, ‘Moederken’, ‘Ego flos’ en ‘’t Er viel ’ne keer’, met deze laatste bundel laat Gezelle meer dan ooit zien waar hij als dichter toe in staat is. 

Gedichten, gezangen en gebeden uit 1862 is literair-historisch belangrijk vanwege zijn vernieuwend karakter, maar is toch vooral een verzameling religieuze poëzie voor een beperkte kring van scholieren. Tijdkrans uit 1893 is een gemengde bundel, waarin naast persoonlijke gedichten ook veel gelegenheidspoëzie is opgenomen. Wat beide verzamelingen met elkaar gemeen hebben is hun ontvangst: noch het publiek, noch de recensenten zagen er de kwaliteit van in.

Met Rijmsnoer, een nagenoeg homogeen lyrische bundel zonder gelegenheidspoëzie, hoopte Gezelle uiteindelijk als dichter erkend en begrepen te worden. Tevergeefs. Slechts enkele invloedrijke critici, zoals Albert Verwey, waren lovend. Gezelle kreeg er de vijfjaarlijkse prijs voor Nederlandse letterkunde voor, maar dat was dan wel na zijn dood.

Beeld van Guido Gezelle op het naar hem vernoemde plein in Brugge (Beeldhouwer: Jules Lagae)

In Rijmsnoer verzamelt de al wat oudere dichter Gezelle de oogst van enkele jaren waarin hij fenomenaal productief was (1895-1897). Die poëzie vulde hij aan met bewerkingen van vroegere gedichten. Bijzonder is dat hij dat geheel van 231 gedichten en kortere verzen, afgezien van een inleiding en een aanhang, samenbrengt in één monumentale cyclus, geordend naar de maanden van het jaar. De volledige titel, Rijmsnoer om en om het jaar, verwijst daarnaar. Gezelle verklaart die titel zelf als een poëtisch diadeem, een poëtische band die om en nog eens om het jaar gewikkeld is.

In de wisseling van de seizoenen beleeft het dichterlijke subject de natuur van heel dichtbij. Soms vereenzelvigt het zich zelfs met de dingen. De natuur is voor Gezelle wel een door God bezield domein. De beleving van de dichter krijgt dan ook een plaats in een geordende kosmos waarin de hand van God altijd zichtbaar en tastbaar is, of beter, door de dichter tastbaar wordt gemaakt. Ieder dier, iedere boom of plant kan Gods aanwezigheid symboliseren. Maar dikwijls – een opvallend fenomeen bij de oudere religieuze dichter – blijft die overdracht uit en bestaat het gedicht louter uit waarneming, indruk en verwondering en een poging om die ervaring op een unieke manier taal te laten worden. De dichter gebruikt realistische en impressionistische technieken om zien, ruiken, horen en voelen te verwoorden. Dat dit keer op keer lukt, toont de meester aan het werk. De lezer put hier louter geluk en bewondering uit.

Bovendien reflecteert de dichter in deze bundel op het creatieve proces zelf en de genese of het ‘baren’ van een gedicht. De dichter is ook bijzonder creatief met een bonte variatie aan dichtvormen in rijm, metrum en strofebouw. Hij heeft zelfs aandacht voor de typografie of de in- en uitsprong van de verzen. Centraal staat uiteindelijk de taal en de zoektocht naar het juiste woord, waarvoor de dichter dikwijls put uit de oude, authentieke en vitale Vlaamse taal, op zich al een bron van natuurlijke en waarachtige poëzie. Uit Rijmsnoer blijkt nog maar eens dat de levenslange passionele lectuur van oude boeken uit de Nederlanden een stuwende kracht is geweest voor de poëtische expressiviteit van deze geleerde en vormbewuste dichter.     

Op deze pagina vind je enkele videofragmenten m.b.t. Guido Gezelle.

Meer weten?

Rijmsnoer

Context